Het seculiere recht - Inleiding
Het seculiere recht (de seculier humanistische rechtstheorie) is gebaseerd op de volgende twee primaire aannames die alle aspecten van dit wereldbeeld bepalen: 1) God bestaat niet, en 2) menselijke wezens zijn evoluerende dieren die perfect kunnen worden. Frederick Edwords zegt het als volgt: "Wetten zijn net als moraliteit: menselijke wezens lijken prima in staat om zelf redelijke en gevoelige beslissingen te nemen die hun gedrag bepalen."1 Julian Huxley schraagt deze overtuiging wanneer hij zegt: "Onze huidige kennis dwingt ons inderdaad tot het inzicht dat de wereld van de realiteit evolutie is: een enkel proces van zelftransformatie."2 Wij moeten ons volgens deze levensbeschouwing dus richten op de schepping van een omgeving die een verdere evolutionaire vooruitgang bevordert.
Seculier humanisten geloven verder (zoals we in de sectie over sociologie zagen) dat onze omgeving de oorzaak is van het kwaad dat wij aanrichten. Het vervolmaken van onze omgeving, het milieu, zal ons in staat stellen om consequent keuzes te maken die moreel goed zijn. Seculier humanisten zien de wet als een stuk gereedschap om onze vermogens te manipuleren met dat doel voor ogen.
Het seculiere recht - Als God niet bestaat
De kern van de seculiere wetgeving is eenvoudig. Door het bestaan van God te ontkennen, ontkennen seculier humanisten ook het bestaan van een absolute morele code die gehoorzaamd moet worden. Zij zien Gods geboden (die traditioneel als de absolute morele orde gezien worden) als schadelijke fictie. Volgens Paul Kurtz: "De traditionele bovennatuurlijke morele geboden hebben in het bijzonder een onderdrukkende werking op onze menselijke behoeften. Zij zijn immoreel omdat zij illusies in stand houden over de menselijke lotsbestemming en cruciale neigingen [d.w.z. op het seksuele vlak] onderdrukken."3
Seculier humanisten geloven dat wij in staat zijn om onze eigen morele code op te stellen voor ons gedrag en onze wetten. Frederick Edwords merkt op: "Het mag uit de eenvoudigste alledaagse waarnemingen duidelijk zijn dat menselijke wezens prima in staat zijn om systemen op te zetten en binnen die systemen te werk te gaan."4 Het seculier humanistische rechtssysteem vereist dus een ethiek waarin de mens centraal staat, waarin we de aard van onze relaties met elkaar ontdekken, in plaats van de aard van God. Moraliteit is eveneens een evoluerend proces. V.M. Tarkunde legt dit uit: "Moreel gedrag van een rudimentaire soort kan in de hogere diersoorten worden aangetroffen en kan zelfs verder teruggevoerd worden tot lagere levenssoorten. Dit feit is voldoende om vast te stellen dat de bron van moraliteit biologisch is en niet theologisch."5
Het seculiere recht - Humanistisch rechtspositivisme
Het seculiere recht benadert de rechtstheorie vanuit een geloof in de menselijke rede; een geloof dat wij kennen als "rechtspositivisme". Strikt genomen beweert het rechtspositivisme dat de staat het hoogste gezag is op het gebied van de uitvaardiging van wetten. Omdat God een mythe is en omdat het natuurrecht een wettelijk verzinsel is, moeten we op de menselijke rede vertrouwen om te bepalen wat legaal is. De mensen die de wetten bepalen, zijn de mensen die aan de macht zijn.
De humanistische afwijzing van het natuurrecht leidt tot het idee dat mensen daarom verantwoordelijk zijn voor de schepping van alle wetten. Volgens Max Hocutt: "Mensen mogen hun eigen regels opstellen en zij doen dat ook. Alle bestaande moraliteit en alle bestaande wetten zijn menselijke artefacten, producten van de menselijke samenleving, sociale overeenkomsten."6 De regering is daarom de hoogste bron van wettelijke waarheden, omdat de wet wordt uitgevoerd door de staat en niet door individuen.
De staat wordt zo de bron van mensenrechten, die niet meer natuurrechten worden genoemd, maar grondwettelijke rechten. McKown legt het verschil uit: "Natuurlijke mensenrechten bestaan alleen onder menselijke wezens; dat wil zeggen, iemand heeft alleen natuurlijke rechten ten opzichte van anderen die deze natuurlijke rechten bezitten. Maar wanneer deze positie wordt ingenomen, dan kan men zich afvragen wat natuurlijke rechten zijn en hoe deze verschillen van grondwettelijke of legale rechten."7 Hieruit concludeert McKown dat er niets anders bestaat dan legale rechten. Hij zegt: "Onze ogen en ons idealisme moeten zich veeleer richten op de enige rechten die gerealiseerd kunnen worden: legale rechten..."8
Een systeem van rechtspositivisme resulteert in een arbitraire wettelijke code. Wanneer rechtspositivisme wordt gecombineerd met evolutie, dan wordt de humanistische rechtstheorie wispelturig. Kurtz beschrijft het resultaat: "Wetten... bieden ons alleen de algemene richtlijnen voor ons gedrag: hoe dit uitgewerkt wordt is afhankelijk van de context."9
Roscoe Pound legt uit waarom er een onbeantwoordbaar dilemma ontstaat wanneer wetten alleen maar in de staat zijn geworteld, maar desondanks van burgers verwacht wordt dat zij deze wetten gehoorzamen zonder er vraagtekens bij te zetten: "Sinds de tijd waarin wetgevers voor het eerst de handhaving van de algemene veiligheid niet meer bouwden op het geloof dat bepaalde onderdelen van de menselijke wetten op Goddelijke wijze zijn ingegeven, op Goddelijke wijze zijn geopenbaard of op Goddelijke wijze zijn ingesteld, hebben zij moeten worstelen met het probleem dat zij aan de mensheid moeten bewijzen dat de wet gefixeerd en vaststaand is, dat het gezag ervan buiten twijfel staat, terwijl deze wet toch voortdurend aangepast en soms radicaal veranderd moet kunnen worden onder de druk van oneindige en variabele menselijke verlangens."10
Maar het werkelijke probleem dat door de humanistische rechtstheorie wordt geschapen is niet de potentiële ongehoorzaamheid van haar burgers, maar het potentieel van de staat om zijn positie als hoogste bron van legale waarheid uit te buiten. Tibor Machan erkent het gevaar en zegt: "Als er geen morele, humanistische fundamenten bestonden voor de wettelijke rechten die wij zouden moeten hebben, dan zouden we oog in oog staan met de mogelijkheid dat er regeringen zouden bestaan zonder enige begrenzingen, zonder enige standaard waarmee kan worden vastgesteld of zij wel rechtvaardig en moreel legitiem zijn."11 Het seculier humanistische rechtspositivisme schept een staat met het gezag van een god, die de volledige macht in handen heeft; de individuele mensen leven slechts bij de genade van die macht."12
Het seculiere recht - Conclusie
Om consequent te zijn met hun levensbeschouwing (dat God niet bestaat en dat mensen niets meer zijn dan evoluerende dieren die perfect kunnen worden), moeten seculier humanisten een rechtstheorie omarmen die zowel atheïstisch als evoluerend is. Hun rechtssysteem moet tevens elke externe of bovennatuurlijke bron van ethiek en recht ontkennen, inclusief het natuurrecht en natuurlijke rechten. Seculier humanisten kunnen daarom bijvoorbeeld niet zeggen: "Alle mensen zijn gelijkwaardig geschapen en zijn door hun Schepper bepaalde onvervreemdbare rechten verleend, waaronder het leven, de vrijheid en het nastreven van geluk... Dat, teneinde deze rechten te garanderen, regeringen onder de mensen worden ingesteld, die hun rechtmatige bevoegdheden ontlenen aan de instemming der geregeerden."13
Om het natuurrecht te kunnen inpassen in hun evolutionaire geloof, wordt het natuurrecht door sommige humanisten simpelweg een nieuwe definitie gegeven: het zou om een soort "innerlijke gids" gaan. Maar om consequent te blijven wat betreft hun wereldbeeld en hun rechtstheorie, moeten zij het rechtspositivisme, dat de schepping van wetten in de handen van de staat legt, volledig omarmen. Alistair Hannay legt uit wat het dilemma is van een rechtstheorie die de Wetgever afwijst: "Humanisten willen natuurlijk geloven dat wij morele verplichtingen ten opzichte van elkaar hebben; verantwoordelijkheden in een virtuele legalistische zin, maar niet het product van arbitraire wetgeving. Maar waar kan dat geloof op gebaseerd zijn?"14 Omdat de evolutietheorie (en de grillen van de staat) de basis van het rechtspositivisme is, leidt het rechtspositivisme tot een arbitrair rechtssysteem dat gehoorzaamheid ontmoedigt en de staat virtueel onbeperkt gezag toekent.
In schril contrast met Hannay's dilemma, zegt John Adams, de tweede president van de Verenigde Staten, het volgende over het fundament van het rechtssysteem: "Moge dat Wezen dat oppermachtig is over allen, de Beschermheer der Ordelijkheid, de Fontein der Gerechtigheid en in alle tijdperken van de wereld de Beschermer van zuivere vrijheid, Zijn zegen over dit volk en haar regering aanhouden en ze alle mogelijke succes en voortduring schenken in overeenstemming met de doelen van Zijn voorzienigheid."15 De humanistische wetgeving kampt daarom met een bittere keuze: een inconsequente rechtstheorie die het natuurrecht omarmt, of een consequent rechtspositivisme met de hieruit voortkomende problemen.
Lees verder - seculiere politiek
Copyright © 2002-2021 AllAboutWorldview.org, Alle rechten voorbehouden